Over geen enkel onderwerp in de sportvisserij wordt zo geheimzinnig gedaan als over het voer dat iedere goede sportvisser voor zichzelf klaarmaakt, als over het voer waarmee hij de vissen naar zijn haak toe lokt en probeert bij zijn aas te houden. Hier wordt verschil gemaakt in twee soorten, namelijk:


Grondvoer
Dit dient om op de bodem een plek te maken waar de vis naar toe getrokken wordt, dus hij ziet en eventueel ruikt iets wat hij zo aantrekkelijk vind dat hij in de buurt van de voerplek blijft. Als we dan zorgen, dat ons aas zich in de buurt van of boven de voerplek bevindt, dan hebben we de meeste kans dat het aas wordt gepakt. Hieruit volgt al direct, dat in het voer bestanddelen moeten voorkomen die ook het aas vormen. Broodkruimels of havermout bij vlok of pluim en deeg. Wat voermaden bij het vissen met maden en gehakte wormen als we met een worm vissen. Een tweede belangrijke zaak is, dat de vissen niet de kans krijgen zo veel van het lokvoer te pakken, dat iedere interesse voor het aas verloren gaat. Als we nu eens bij wedstrijden gaan kijken en wij adviseren dat iedereen, want dan kun je zien hoe en waarmee anderen vissen en is daar veel te leren wat je zelf niet direct zou ontdekken. Je ziet dan soms teilen en emmers met voer het water in gaan. Vraag nooit naar de samenstelling van die vrachten voer, want in 99 van de 100 gevallen krijg je een antwoord dat niet volledig is, of misschien wel helemaal geen antwoord.

Wie graag met de vaste hengel op stilstaand water vist, kan bij het voeren het beste de hengeltop als mikpunt gebruiken. De voerbal wordt zo ingeworpen dat hij precies ter hoogte van de hengeltop in het water plonst. Zo weet je altijd heel precies waar je voerplek is gelegen en weet je tevens zeker dat je er, onder de top vissend, ook bij kan met je hengel.

We moeten met een paar dingen rekening houden. Het voer mag de vissen ook bij het inwerpen niet afschrikken, dus geen grote hoeveelheden tegelijk in het water plonsen. De vissen moeten gedurende de gehele tijd dat we vissen aanwezig blijven, dus kleine beetjes bijvoeren. In de tweede plaats moet het voer op de plaats die we willen, aanwezig blijven, dus mag niet te snel wegstromen als er wat stroom in het water staat. Heel eenvoudig voer kan gemaakt worden uit scherp zand, vermengd met broodkruimels, dit aangemaakt met water waarin we vissen. Als er wat stroom staat kan hieraan een beetje gemalen klei of leem worden toegevoegd, waardoor het voer aan elkaar kleeft en langzaan uit elkaar valt. Aan dit voer kunnen allerlei zaken worden toegevoegd en ieder maakt maar zijn of haar keus. Om het voer te bevochtigen nemen de meeste vissers gewoon een emmer en scheppen op de gok een hoeveelheid water in de voerbak. Hierdoor krijg je nooit een gelijkmatig voer: de lichte delen stijgen op en de vaste delen lossen nauwelijks op. Een eenvoudige oplossing voor dit probleem is de plantenspuit: hiermee sproei je een gelijkmatige nevel over het voer en voorkomt zo onnodig leed. Een bijkomend voordeel is de mogelijkheid om ook vloeibare lok- en geurstoffen gelijkmatig door het voer te mengen.

Ook reukstoffen kunnen een bepaalde aantrekkingskracht hebben. Voorbeelden daarvan zijn: bloed en bloedmeel, anijs, vanille en bruine suiker. In iedere hengelsportwinkel zijn vele soorten voer te koop. Samengesteld volgens het recept van één of andere kampioenhengelaar, maar in ieder geval voor een grootgedeelte bestaande uit paneermeel of broodmeel. Over het algemeen is het nogal kostbaar voor de verpakte hoeveelheid en de “wonderbare” vangkracht, die in advertenties wordt beloofd, wordt door zeer velen in twijfel getrokken.


Lokvoer
In feite is dit het zelfde voer als het grondvoer, maar het heeft een ander doel. Niet alle vissen "grazen" op de bodem van het viswater, doch azen in een hogere waterlaag. Het lokvoer dient er voor te zorgen dat ook zulke vissen opmerkzaam worden gemaakt op het aas.

We zorgen ervoor dat een "voerkolom" ontstaat. Dit kunnen we bereiken door bestanddelen aan het voer toe te voegen die gaan zweven, zoals bijvoorbeeld havermout. Maar we kunnen ook olie aan het voer toevoegen, die de voerkorrels laat opstijgen omdat ze een beetje vet geworden zijn. Dit kan onder andere met veterinaire levertraan of met anijsolie, dat ook nog een bepaalde geur aan het voer geeft en eventuele storende luchtjes die aan de handen zitten wegneemt. Denk daarbij aan bijvoorbeeld sterk ruikende snoepjes of sigaren en sigaretten. Verder bestaan er allerlei soorten gemalen granen en zaden, soms met een totaal eigen kleur en geur, die aan het voer kunnen worden toegevoegd of waaruit het voer bestaat. Het kan afhangen van het viswater en van de tijd van het jaar, aan welk voer de voorkeur gegeven dient te worden.Hieronder zullen nog apart een aantal voerbestanddelen worden genoemd en behandeld.

 

Wat heb je aan het beste aas, als de vis niet wil bijten ? Met een paar voertrucs breng je de vis op het juiste spoor. Verzamel zoveel eierschalen als je maar kunt krijgen en verkruimel ze in het grondvoer. Tijdens het zinken van het voer fladderen en glinsteren de eierschalen als een schubbenregen door het water. Voorn en brasem wordt er door aangetrokken. Maar baars zeker ook ! Vanaf meters in de omtrek zwemmen ze naderbij om de glinsterende massa te onderzoeken. Of doe een paar kopjes gekookte rijst bij je grondvoer. Je zult merken dat met name brasem er verzot op is. De korreltjes houden de vis op de stek, wanneer al het andere voer op is.


Uitgangspunten
Voor de uiteindelijke voersamenstelling moeten 4 uitgangspunten in acht worden gehouden:

  1. De Kleur
    De kleur van het voer is zeer belangrijk en moet worden aangepast aan het jaargetijde. Zwart voer is voor de winter belangrijk want dan is het water helder. Donker voer verjaagd de vis zeker niet. De licht gekleurde voertjes zijn zeker geschikt voor de zomer, voor het vissen op grote brasem.

    De kleuren helpen u om de vis te selecteren. Een voer dat goed overeenkomt met de bodem verjaagt uw vis niet. Met een sterk kleurcontrast kan je kleine vis van de stek houden en dus ook de roofvis.
  2. Het mechanisch aspect
    Dit is een van de belangrijkste onderdelen. Een voer met zijn actief werkende delen mee en mee vrij geven en dit in de tijd van meerdere uren. Een sterk klevend voer bestemd voor het vissen in stilstaand water is funest. Want in zo´n voer komen weinig werkende delen vrij en trekken dus ook geen vis op uw stek. Andersom gebruiken we ook geen vrij losse samenstelling in een rivier. Anders stromen de losse delen weg en nemen de vis mee in plaats de vis op uw stek te houden.

    Het aspect van een voerspoor (of wolkend) te maken hangt af of men alle rond zwemmende vissen snel wil lokken. De grote voorns reageren op wolkvorming heftig en komen snel op de voerplek. Om dit effect te krijgen kunnen we fijn zand aan het voer toevoegen. Maar denk eraan als je teveel wolkend materiaal in het voer mengt dat het ook veel kleine vis kan lokken. Maar als dat het geval is moeten we meer aas op de haak zetten om toch grotere exemplaren te kunnen vangen.

    Karpers en brasems houden van een stevig voer met "flinke brokken" erin, dit voer moet rustig op de bodem liggen en dus niet "werken" wanneer het eenmaal is geland. Kleinere vissen als voorn en alver hebben het meer op levendig voer voorzien, dat gerust mag wolken. Van zwaarder voer zullen zij te snel verzadigd raken.
  3. De voedingsstoffen
    Het is niet eenvoudig; je moet de vis niet overvoeren, maar ook niet te weinig geven. Dat de vis door zwemt naar je buurman om daar hun buikje vol te eten. De verhouding van de voedingsstoffen moeten door het gehele jaar aangepast worden. Voor de winter wordt de voorkeur gegeven aan magere voedingsstoffen. Maar wel de hoeveelheid leem verhogen we omdat de eetlust sterk is verminderd bij de vis. In de zomer zijn de vissen zeer actief en vreten zich letterlijk het buikje vol, want wat ze in zomer aan voeding opnemen verbruiken ze weer in de winter. Daarbij is de vis gek op extra´s wat wij in hun voer aanbieden. Hier komen we op het punt waar alles om draait, wat mengen we toe aan de recepten oa. maïs, Hollands geel, enz.

    Plotselinge weersveranderingen zijn desastreus voor de bijtlust van de vis. Hier moet je dus ook rekening mee houden bij het aanvoeren; is de temperatuur plotseling gedaald, dan is het niet erg slim om erg zwaar te voeren aan het begin van je vissessie. Zijn de weersverwachtingen daarentegen goed en stabiel, dan mag je het voer vetter, proteïnerijker en zoeter maken. Vooral voor de paaitijd mogen je voerballen heuse "caloriebommen" zijn.
  4. De geurstoffen
    Een belangrijk punt om niet te vergeten. Aroma´s hebben een sterke werking. Omdat ze zich snel in het water verdelen en daarom ook door de vis snel opgenomen worden. Het gebruik van aroma´s versterkt de eetlust bij de vis en lokt ze zo vlugger op de visstek.

Tenslotte
Praat met vissers, die bereid zijn anderen te helpen. Praat met winkeliers die ervaring hebben met het samenstellen van voer. Voer meestal niet in grote hoeveelheden en denk erom dat als de bodem erg zacht is, dat de zware ballen voer daarin kunnen wegzakken. Als algemene waarschuwing geldt, dat vooral in niets stromend water, peulvruchten en aardappelen, die als voer zijn gebruikt, verzuring van het water geven en dus niet zo geschikt zijn. Nog één aanvullend onderwerp, namelijk het gebruiken van duivenmest. Dit is in gedroogde vorm te koop, maar ook wellicht te verkrijgen bij een duivenhouder. Deze mest moet vers zijn en goed schoongemaakt en gezeefd. De aantrekkelijkheid schuilt waarschijnlijk in de geur en de enigszins groene kleur. De duivenhouders voeren hun duiven hoofdzakelijk met granen, en zaden, (oa maïs, erwten, tarwe, gerst, lijnzaad, etc) en niet alles wordt door de vogels verteerd, dus komt er ook heel wat "'lekkers" in de uitwerpselen terecht. De mest moet goed worden gespoeld (meerdere malen verdeeld over een paar dagen) om de aanwezige ammoniak te verwijderen. Doet men dit niet, dan zal het voer de geur van ammoniak aannemen, en dit is niet vangstbevorderend, en daar was het tenslotte om te doen. Ook dit is weer iets dat de vissen kennen van overvliegende vogels of van vogels die in de bomen aan de waterkant hun domein hebben. Niet toevoegen in grote hoeveelheden, maar dikwijls geeft het goede resultaten. Natuurlijk bestaat er geen enkele garantie, dat een bepaalde aassoort het op dat ogenblik dat u daar zit te vissen het doet. Nogmaals dus het advies: bepaal je niet altijd tot één aassoort. Zorg ervoor altijd een tweede aassoort bij je te hebben. En dan nog zijn er dagen en plaatsen waar ze het niet doen. Waarom? We weten het niet, ondanks alle theorieën. Het blijft proberen en zoeken, wat dieper, wat hoger, op de bodem of daarboven. Maar daaruit bestaat een stuk aantrekkelijkheid van het vissen en een belangrijk gedeelte van de inhoud van hengelsportbladen.

Joomla SEF URLs by Artio